Passend onderwijs

Met ingang van 1 augustus 2014 is de Wet passend onderwijs in werking getreden. Doel van passend onderwijs is dat aan alle kinderen een passende onderwijsplek wordt geboden. Het uitgangspunt is dat de benodigde ondersteuning en begeleiding zoveel mogelijk op de basisschool plaatsvindt. Alle schoolbesturen hebben zich aangesloten bij een regionaal samenwerkingsverband (SWV). De scholen van CKC Drenthe zijn onderverdeeld in drie samenwerkingsverbanden. SWV 20.01 omvat alle schoolbesturen uit de provincie Groningen en de gemeente Noordenveld. In SWV 22.01 zitten alle schoolbesturen uit de gemeente Aa en Hunze, Assen, Midden-Drenthe en Tynaarlo. SWV 22.02 is er voor de schoolbesturen in de gemeenten Emmen en Borger-Odoorn. De besturen binnen een SWV zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het bieden van die passende plek aan leerlingen binnen de regio. Dat kan zijn op een basisschool, maar ook in het speciaal (basis)onderwijs. Een voorwaarde binnen de samenwerkingsverbanden is dat alle deelnemende schoolbesturen de basisondersteuning op orde hebben. Dit is het geheel van maatregelen die de school planmatig en op een overeengekomen kwaliteitsniveau uitvoert om ervoor te zorgen dat de leerlingen op de basisschool voldoende tot ontwikkeling komen.

Ondersteuningsstructuur binnen CKC Drenthe

De meeste leerlingen komen op de basisschool voldoende tot ontwikkeling binnen het aanbod van de basisondersteuning. Een kleine groep leerlingen heeft aanvullende ondersteuning nodig. Het gaat dan om leerlingen die opvallend gedrag vertonen, een ontwikkelingsvoorsprong of ontwikkelingsachterstand laten zien en/of lichamelijke, sociale of emotionele problemen hebben. Het bestuur van CKC Drenthe heeft zowel op schoolniveau als op bovenschools niveau (OnderwijsOndersteuning) mogelijkheden gerealiseerd voor het bieden van ondersteuning aan leerlingen en leerkrachten. Hieronder beschrijven we deze ondersteuningsniveaus.

Basisondersteuning

  1. In onze scholen werken betrokken en capabele leerkrachten. Leerkrachten zetten zich dagelijks in om de leerlingen zo te ondersteunen dat zij tot ontwikkeling komen. Zij geven instructies op maat, stellen leerlijnen bij, monitoren ontwikkeling en zorgen voor een positief groepsklimaat. Leerkrachten onderhouden contacten met ouders over de vorderingen van hun kind(eren) en in welke mate zij ondersteuning nodig hebben.
  2. In onze school werken betrokken en capabele onderwijsassistenten. Iedere school binnen CKC Drenthe heeft een aantal uren onderwijsassistentie vanuit OnderwijsOndersteuning (OO). Deze uren kunnen we inzetten als de ondersteuning van leerlingen meer uren vraagt in het klassenmanagement. Onderwijsassistenten kunnen de groep ondersteunen tijdens het zelfstandig werken, zodat de leerkracht tijd heeft om instructie te geven aan individuele of groepjes leerlingen. Onderwijsassistenten kunnen ook individuele of groepjes leerlingen begeleiden.
  3. Voor leerkrachten en onderwijsassistenten is het prettig als er met regelmaat iemand meekijkt naar de processen in de groep en de ontwikkeling van individuele leerlingen. Vanuit OO werken we met intern begeleiders (ib’ers). Ib’ers zetten zich in om leerkrachten en onderwijsassistenten te ondersteunen in de dagelijkse praktijk met leerlingen. Dat doen zij door leerlingbesprekingen, te observeren in de groep en te reflecteren met leerkrachten en onderwijsassistenten, waarbij beeldbegeleiding ingezet kan worden. Ib’ers houden zich bezig met de ondersteuningsstructuur op schoolniveau en zijn gesprekspartner voor directies met betrekking tot alle aan passend onderwijs gerelateerde onderwerpen. Ib’ers ontmoeten elkaar regelmatig en delen kennis en ervaringen.
  4. De ib’er kijkt mee en adviseert de leerkracht met betrekking tot de ondersteuning aan leerlingen. Soms is de vraag echter zo specifiek of complex dat de ib’er daarvoor wil overleggen met een specialist. Daarvoor kan de ib’er terecht bij het OndersteuningsTeam (OT). Het OT bestaat uit specialisten op het gebied van gedrag, orthopedagogiek, ontwikkelingspsychologie, ontwikkeling en onderwijs. Zij komen regelmatig op de scholen om te sparren met de ib’er. Om dat goed te kunnen doen komen zij ook in de groepen. Aan iedere school is een lid van het OT verbonden.

Aanvullende ondersteuning

  1. Inzet van extra middelen.
    Hiervan is sprake wanneer een leerling specifieke hulp- en/of leermiddelen nodig heeft. Voorbeelden hiervan zijn: een andere lesmethode dan die wij hanteren, hulpmiddelen om een prikkelarmere werkplek te realiseren of aanpassingen aan het toilet of meubilair.
  2. Onderzoek door het OndersteuningsTeam.
    Leden van het OT kunnen gericht onderzoek doen door middel van observaties en/of toetsen. Doel van onderzoek is het kunnen optimaliseren van de handelingsadviezen aan de leerkracht. Hiervoor wordt altijd de toestemming van ouders gevraagd. De uitkomst van een onderzoek wordt met ouders gedeeld en besproken.

De ib’er onderhoudt contacten met de zorgondersteuners van de gemeente. Er is regelmatig contact met maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg. De ib’er vormt met hen een ZorgAdviesTeam (ZAT). Wanneer uw kind(eren) besproken worden in het ZAT wordt u daarvan op de hoogte gebracht. Voor ons als kindcentrum is dit de ingang naar de tweedelijnshulpverlening. Wanneer ouders hulp zoeken voor hun kind(eren) bij een zorgaanbieder, werken we graag met hen samen. Waar het kan stemmen we handelingswijzen of leerlijnen op elkaar af.

Extra ondersteuning

Als blijkt dat de interventies vanuit de basis- en aanvullende ondersteuning op de basisschool onvoldoende bijdragen aan de ontwikkeling van de leerling, wordt overgegaan tot het bieden van extra ondersteuning.

SWV22.01:

Binnen dit samenwerkingsverband wordt extra ondersteuning geboden op scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO) en op scholen voor speciaal onderwijs (SO). Toelating tot het SBO en SO verloopt via een onafhankelijke Commissie van Toelaatbaarheid (CvT).

SWV22.02 en 20.01:

Binnen deze samenwerkingsverbanden wordt extra ondersteuning geboden in het basisonderwijs, en op scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO) en speciaal onderwijs (SO). Van extra ondersteuning in het basisonderwijs is sprake als de leerling een arrangement van het samenwerkingsverband heeft. Om daarvoor in aanmerking te komen dient de school een onderbouwd verzoek in bij de commissie arrangeren. Toelating tot het SBO en SO verloopt via een onafhankelijke Commissie van Toelaatbaarheid (CvT). De toelaatbaarheidsverklaring wordt aangevraagd door het schoolbestuur. In de aanvraag worden de ingezette interventies en de resultaten daarvan beschreven. Het OT schrijft daarop een deskundigenadvies. In dit advies wordt beschreven wat een kind nodig heeft aan ondersteuning, waarom dat niet in het regulier onderwijs geboden kan worden en wordt een afweging gemaakt of dat aanbod gevonden kan worden in het SBO of SO. Onderdeel van de aanvraag is de zienswijze van ouders. Daarin beschrijven ouders hoe zij de ontwikkeling van hun kind zien en wat zij vinden dat hij of zij nodig heeft. Soms wordt ook de zienswijze van de beoogde vervolgschool eraan toegevoegd. Daarin beschrijven zij hoe ze denken tegemoet te kunnen komen aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling. De CvT bepaalt of een leerling toelaatbaar is in het SBO of SO. Bij een positief advies ontvangt de leerling een toelaatbaarheidsverklaring en melden ouders hun kind bij de nieuwe school aan.

Schoolondersteuningsprofiel

Iedere school heeft in een schoolondersteuningsprofiel (SOP) beschreven hoe zij verder vormgeven aan de basisondersteuning en wat er aanvullend mogelijk is. Deze profielen vindt u op de websites van de scholen.